Bewegend tussen het wilde en het temmende

Een pijnlijk schoolverleden had hem ervan overtuigd dat hij ‘de stomste mens op de aardbol was’. In 2022 studeerde hij af als antropoloog. Zijn eindverhandeling heeft als titel ‘Over de integratie van het wilde in het temmende’. Hij deed aan auto-etnografie, dat wil zeggen: hij nam zichzelf als studie-object, ook al raadde zowat het hele professorenkorps hem dat af. Hij had altijd al iets met mallen en daaruit breken, experimenteren, observeren. Is vader van twee volwassen zonen, woont in de stad, verhuurt een groot deel van zijn huis. Misschien vertrekt hij over een tijdje naar de Azoren om daar in een nieuwe leefgemeenschap te gaan wonen en – wie weet – een volgend antropologisch onderzoek te starten. Wat wel zeker is: om de zoveel tijd zegt zijn lichaam: vertrekken, nu! En dan geeft hij gehoor. Hij pakt een rugzak in, trekt de deur achter zich dicht en stapt. Maandenlang, duizenden kilometers ver.

 

‘Het is nu geleden van 2018, dat is veel te lang, dus ik moét dit jaar een wandelreis maken. Ik begin me heel ongelukkig te voelen, ik ben niet meer van binnenuit gevoed. Als je me vraagt wat mijn mentale staat is nu op een schaal van 0 tot 10 dan zeg ik 2. Ik denk dat deze winter er te veel aan is, ik ben weinig buiten gekomen, merk ik. Dus er is geen ontkomen aan, ik moét binnenkort vertrekken.’

Hoe moet ik me dat voorstellen?

‘Ik heb er nauwelijks voorbereiding aan. Ik vast enkele weken, dat is alles. Mijn materiaal hoef ik maar in te pakken en ik ben weg. Mensen stellen mij dikwijls dezelfde vragen over mijn wandelreizen: hoeveel kilometer per dag ik afleg (ongeveer 35), waar ik ga slapen (buiten), wat ik eet (muesli, ajuin, look, gedroogde soja, linzen), hoeveel mijn rugzak weegt (11,5 kilo zonder voedsel en water), of ik een blog bijhoud (nee). Het liefst van al zou ik telkens ‘dat hangt ervan af’ of ‘ik weet het niet’ antwoorden, maar men verwacht  cijfers en details van mij. Elk antwoord dat ik geef, ontploft ook weer in nieuwe vragen: waarom vertrek ik van huis uit, ik kan toch evengoed ergens heen vliegen en daar dan rondstappen? Of ik een smartphone meeneem? Ja ik neem een smartphone mee voor de gps-, wifi- en camerafunctie. Een simkaart neem ik niet mee want in het dagelijkse leven draag ik ook geen telefoon bij me. Als voorbereiding download ik alle topografische kaarten die ik onderweg nodig zal hebben en sla ze op in de smartphone. Met een softwareprogramma ontwerp ik voor vertrek een interessante wandelroute. Die kan ik dan via een app en de gps-functie van de smartphone volgen, maar niks weerhoudt me om ervan af te wijken. Geen simkaart meenemen, dat is voor veel mensen moeilijk te begrijpen: ‘Ge moet toch kunnen bellen naar een B&B om te reserveren, allé ge moet dat toch plannen of ge staat daar voor een gesloten deur!? Stel dat je iets reserveert en dat je dan niet op tijd aankomt, komen ze u dan ophalen?’. Ik slaap altijd buiten, eender waar ik ’s avonds aanbeland. Het liefst langs het pad, aan de rand van een bos of in een weide. Ik neem geen tent mee, ik lig op een isolatiematje in een slaapzak onder een zeiltje dat ik opspan. Wanneer het donker wordt, ga ik slapen, en ‘s morgens word ik wakker met het eerste licht. Dat matje ligt eigenlijk veel te hard. Ik ben een zijslaper en ik voel dat heel fel. De eerste maand slaap ik niet goed, dan draai ik denk ik wel 30 keer per nacht. Als het dan ook nog regent, is het helemaal niet evident. Soms overweeg ik om een extra matje mee te nemen, zo eentje dat vanzelf opblaast, maar dat kan ik dan weer niet overal leggen, want bij de minste doorn gaat het plat en dan ontstaat daar weer frustratie over. Zoiets weegt ook 500 of 600 gram, wat vrij zwaar is, dat is het gewicht van een dag eten, en dat beperkt dan weer de actieradius. In sommige gebieden die ik wil betreden kan ik me niet permitteren om veel gewicht mee te nemen, en het merendeel is dan voeding. Wanneer ik van hier uit vertrek, kom ik nog elke dag een voedingswinkel tegen en dan hangt die rugzak als een vod op m’n rug, maar als ik voor tien dagen ineens eten moet kopen, dan zit-ie tot boven toe vol.’

‘Tijdens mijn wandelreizen heb ik geleerd het onderscheid te maken tussen behoeften en noden. Noden zijn dingen waar het lichaam niet zonder kan: lucht, warmte, voeding, … Behoeften zijn wat van buitenaf aangepraat wordt, wat het denkt nodig te hebben. Een zachte matras bijvoorbeeld. Natuurlijk is dat wel plezant, het lichaam wil niks liever dan een matras en een dons en een Netflix-serietje, maar na een tijd worden dat vastgeroeste patronen, dan voelt het zich daar niet meer goed bij. Soms zegt men: ja maar, dat wandelreizen, dat is vluchten. Ik heb dat persoonlijk nooit zo gezien. Ik heb eerder zoiets van: hier blijven is vluchten. Vluchten voor de noden van mijn lichaam en voor wie ik voel dat dat lichaam wil worden. Of ik krijg te horen dat ik verantwoordelijkheid moet nemen, dat ik het mezelf nogal gemakkelijk maak. Waarop mijn antwoord is: ‘Als jij dat vindt, waarom doe je dat dan ook gewoon zelf niet? Het leven gemakkelijker maken, doe dat dan ook. Zo gemakkelijk is het allemaal niet. En is het überhaupt de bedoeling om alles zo moeilijk mogelijk te maken?’. Als ik echt goed voor mezelf wil zorgen, moet ik om de paar jaar een lange wandelreis maken. Niet hier in cirkeltjes blijven draaien. Pas op, na een half jaar heb ik dat wandelen ook gehad, dan wil ik weer thuis zijn, met familie en vrienden.

Het wilde en het temmende dus. Daar heb je je antropologische studie aan gewijd?

‘Ja, ik heb er om te beginnen een filosofisch kader voor gezocht en heb dat gevonden in het agential realism van Karen Barad. Barad is een queer persoon die quantumfysica verbindt met de sociale wereld. Wat leveren de quantumfysische inzichten op en hoe plooien ze zich in de samenleving? Volgens Barad bestaat er geen hiërarchie tussen de dingen, tussen materie, elektronen, tafels, stoelen, op basis van agency, handelingsbekwaamheid. Alles heeft evenveel handelingsbekwaamheid, het is niet dat een mens volgens de theorie dat meer of minder heeft. Barad linkt dat aan het worden van elektronen. Fundamenteel zijn uitspraken als: het wat is het hoe. Dus de ontologie van dingen is de werking van realiteit. In het Engels wordt de term becoming with gebruikt. Ik heb dat vertaald als samen-worden. In de jaren ‘90 spraken filosofen als Deleuze over ‘worden’, als voortzetting op het ‘zijn’ in het naoorlogse denken van Heidegger. ‘Worden’, want niks staat vast, alles is continu in beweging. Daaruit ontstaat de vraag: ja maar, wat is dan bewust-zijn? Deleuze en Guattari hebben daarop de assemblagetheorie naar voor geschoven, Latour deed hetzelfde met de netwerktheorie. Verschillende invullingen van die realiteit dus, allerlei lenzen waardoor mensen kunnen kijken. Agential realism zoals ik het interpreteer zegt: er is geen verschil tussen de lens waardoor we kijken en de realiteit. Dat die zich continu in zichzelf plooit. Dat grenst aan het voorstellingsvermogen, natuurlijk. Dat is dan ook het probleem, realiteit is dus altijd een gekaderde, bepaalde realiteit. Realiteit als onbepaald is onkenbaar. Dat is de spanning tussen het sedentaire, wat ik ‘de container’ noem, en het volledig opene. Wat volgens de posthuman filosofie het mens-worden is, het is niet het één of het ander, het is puur overgaan, diffractief, het spiegelende ik-ben wordt in die filosofische stroming vervangen door het diffractieve (zoals licht dat door een lens opgesplitst wordt) samen-worden. Er worden heel veel nieuwe concepten uitgevonden om toch dat soort van realiteit bespreekbaar te maken, want als we blijven denken in concepten van vroeger dan sleuren we natuurlijk ook dat denken mee in onze wereld. Dus het komt er dikwijls op aan: nieuwe concepten, andere concepten, en ook die weer onmiddellijk ontwrichten, dat is filosofie volgens mensen als Deleuze. Ik vind dat fantastisch.’

‘Het kolonialiserende westerse denken, daar zijn we niet zo snel uit. Ik merk dat bij mezelf ook dikwijls, ik ben erin geboren en zit er middenin. Ik wil liever niet meer zoals vroeger bijna vanuit een reflex gaan bekritiseren. Want dan ontstaat er weer een dualiteit van iets dat bevraagd wordt en iets dat bevraagt, iets dat bekritiseerd wordt en iets dat bekritiseert, iets dat onderzoekt en iets dat onderzocht wordt. Hoe onderzoeken zonder te onderzoeken? Is het mogelijk om niet te reageren? Want door reactie ga je er al van uit dat er iets anders is. Terwijl het samen-worden er eigenlijk van uitgaat dat alles nu wordt, en dat er eigenlijk geen verleden is, een continu worden dat zich in de wereld plooit. Ik visualiseer materie als een kader waarbinnen alles continu bij zich-zelf naar binnen plooit. Een alomtegenwoordige ouroboros. ‘

‘Maar goed, wat kan je daar nu mee doen in de wereld? Ik zie om me heen voedselbossen ontstaan. Voedselbossen bestaan al tienduizenden jaren lang. Native Americans of Amazon Indians, mensen die in levende bosecosystemen leven, planten menselijke voeding aan in bestaande bossen. Ik vind zo’n voedselbos interessant omdat het minder omvattende, gecentraliseerde mens-worden op die manier hier ook ingang vindt. Langzaamheid, dat is voor mij een voedselbos. Vanaf het moment dat ik mij begin op te jagen, of denk ‘dat moet hier rapper gaan’, creëer ik zelf een schaarste aan tijd en weet ik dat ik verkeerd bezig ben. Ik ben dan te sterk in de wereld en eigenlijk is dat te vermoeiend voor mij, geleefd worden, zoiets als een radertje in een machine.’

Je schrijft ergens in je eindverhandeling: ‘Ook in het sedentaire zindert de wandelreis door. Omdat ik bijvoorbeeld de mogelijkheid tot wandelreizen open wil houden en dus relatief ongebonden met het leven mee probeer te bewegen kaderden de keuzes die mijn eerder sedentaire bestaan mee vorm geven bijvoorbeeld binnen ‘wat het meest eenvoud brengt’ of ‘hoe ik mezelf optimaal misbaar kan maken’. Ik begrijp daaruit dat je voor een deel je leven vorm geeft in functie van het kunnen stappen.

‘Ja, eigenlijk wel, dat is altijd al zo geweest. Toen ik samen met mijn ex-partner dit huis kocht, was het al een gemeenschapshuis en dat is het altijd gebleven. Ik denk ook in functie daarvan. Als ik ergens een stopcontact zet, denk ik: ‘Waar moet ik het zetten om het hier optimaal verhuurbaar te maken?’ De auto delen we ook met een aantal mensen. Ik wil graag los kunnen laten.’

Voor vele mensen is een job een beletsel om langdurig te reizen. Jij hebt het bewust anders ingericht?

‘Ja, onder andere door vanaf het begin kamers te verhuren. Door beslissingen te nemen op basis van: hoe wordt zo’n huis geen bal die je zit voort te sleuren en die je op je plaats houdt? Hoe wordt dat een schip, of zoiets als een yoert die je ergens anders kan neerzetten? Vroeger praatte ik daar soms met andere mensen over en dan zeiden ze: ‘Wat, een kamer in mijn huis verhuren? Oh nee, dat zou ik niet kunnen’. Maar waarom niet, als je ziet wat een enorme beweeglijkheid er in de plaats komt.’

‘Het sedentaire stel ik gelijk met het temmende, de container. Toen ik jonger was, zo tussen mijn 14e en 18e, had ik dikwijls het gevoel in een soort van mal, het kaderende mens-worden, te zitten. Het is daarom ook dat ik later bezig geweest ben met keramiek. Kunst, mallen, dat interesseerde mij toen. De keuzes die ik maakte riepen bij mijn ouders, familie, vrienden reacties op: ‘Zou je dat wel doen, zou je niet dit doen?’ Dat is naar mijn gevoel heel erg temmend. Ik voelde me anders, wilde experimenteren, zoeken, het niet-weten toelaten.’

Dat zijn belangrijke waarden voor jou?

‘Ja, luisteren naar mezelf, naar het lichaam. Waar voelt het zich goed bij, in welke omgeving, hoe voed ik het het best? Niet alleen fysieke voeding, maar ook alles wat naar binnen komt, welke mensen, welke trilling vindt het plezant? En op basis daarvan iets proberen in te richten wat ook weer geen container begint te worden van ‘het moet zo’.

‘Het lichaam is niet altijd een sedentair lichaam geweest, merk ik als ik wandelreis. Wanneer het lang genoeg wandelt, dan komt het in iets dat het veel beter kent dan deze wereld. Het langdurig wandelen verbindt met dieren, met alles rondom, met het eigen ritme en daar vertoef ik heel graag in, in die ruimte, in dat wilde. ‘Wild’ is een raar woord in deze wereld, want alles is ontdekt, van elke vierkante meter Zweeds bos weten we hoeveel het opbrengt, wat daar staat, de bodemgesteldheid, hoeveel neerslag er valt. Ook het wilde is dus getemd, zonder enige twijfel, maar het wilde heeft ook te maken met de quantumfysische wildheid, het worden van elektronen, van materie dat continu hier rond ons bezig is, die velden, die stromen, die chaos, dat onbepaalde dat continu bepaald wordt. Volgens agential realism is er niet zoiets als ‘bepaald’ in deze wereld, want alles is continu in beweging, bladeren, water, vogels, gezangen lucht. En er is ook niet zoiets als ‘onbepaald’ vermits alles ook weer voortdurend wordt bepaald. Het is een overgaan, ik voel het ook, een stap eindigt niet, die gaat voortdurend weer over in een andere. Zodra ik ga zitten is er saaiheid, dus ik wandel soms twaalf uur aan een stuk. In het begin wil ik zo snel mogelijk in de wandelreis zijn, maar na een tijd vindt het lichaam z’n eigen ritme en lijkt het eeuwig te kunnen blijven wandelen. Bewegend in beweging, dat is  agential realism: het worden van het worden. Het onderscheid valt weg in continu overgaan op elk vlak, het lichaam is niet meer ‘in’ beweging, maar bewegen. Het stappen, het gevoel van de bodem waar ik de hele tijd op wandel of op lig, weten dat als ik overlijd ik ook terug bodem word. Tijdens het wandelen kom ik steeds dichter bij het lichaam, afstanden worden tot bijna niks herleid, vervreemding verdwijnt. In de wandelreis ontstaat langzaam aan een enorme intensiteit, niet vijf minuten, of één dag, niet met een piek, maar langdurig.’

Na je volgende wandelreis vertrek je mogelijk om in een leefgemeenschap te gaan wonen, op het grootste eiland van de Azoren? Hoe kijk je daar tegenaan?

‘Ik zie het als een volgend experiment. Misschien vind ik er antwoorden op mijn vraag hoe ik het wandelreizen ook in het sedentaire bestaan kan beleven. Terwijl ik aan het wandelen ben vraag ik me soms af: hoe komt het dat het fysiek zo anders voelt en hoe kan ik dat ook in het sedentaire bestaan beleven? Na mijn studie voel ik me op een plateau staan: ik heb vrij veel academische wetenschap in m’n kop en zou met de lens die ik ontwikkeld heb een heel leuk antropologisch onderzoek kunnen doen in de leefgemeenschap. Door te schrijven en ook door terug te gaan in de tijd heb ik ontdekt dat de onderzoekende houding deel uitmaakt van mij: ik was het kind dat aan de rand van de speelplaats alles stond te observeren. Er zijn ethische drempels natuurlijk, in mijn vorige werk schreef ik alleen over mezelf. Maar we zien wel hoe dat uitdraait. In eerste instantie wil ik mijn eindwerk meer leesbaar maken voor een groter publiek en het vertalen in het Engels.’

Je schrijft ergens in je werk: ‘Er is de verwachting dat ik met het wandelreizen en andere creatieve bezigheden naar buiten treed. Maar dat doe ik zelden.’ Met je eindwerk wil je dat toch doen?

‘Ja. Antropologie is voor mij een instrument waarbinnen dingen die al heel lang in mij omgingen een uitweg hebben gevonden. Ik heb de filosofie als insteek gekozen, quantumfysica, en de wandelreis als methode, omdat dat dingen zijn die al heel m’n leven spelen. Het denkkader dat ik heb gevonden heeft mij de mogelijkheid gegeven om over mijn ervaringen te praten en schrijven. De frustratie van ‘Ik wil hier met iemand over kunnen praten, maar ik zou niet weten met wie en hoe’, die is weg. Maar zoals het nu geschreven is, biedt mijn werk de lezer niet zo veel. De mensen wie ik het heb laten lezen, vonden het theoretische deel veel te moeilijk. Ik wil theoretisch en praktisch nog meer met elkaar verbinden. In het licht van mijn onderzoek is dat niet eenvoudig. Het beschrijven van samen-worden, het vatten is oneindig moeilijk, dat is een totale paradox. Maar het was wel een heel boeiende ervaring.’

‘Als puber rebelleerde ik tegen de mal en was ik ‘ne moeilijke’. Ik merk dat er in de wereld veel kinderen zijn die het waarschijnlijk nog veel moeilijker hebben. Er zijn maar heel weinig alternatieven voor de mallen. Naar mijn gevoel worden we continu geboren in een wereld die achterophinkt, het conserverende en het progressieve botsen voortdurend. Mensen kunnen niet meer mee, het gaat enorm snel. Waardoor kinderen van tegenwoordig zich aan twee dingen moeten aanpassen: ouders die voortdurend ‘Pas maar op, zou je dat wel doen?’ zeggen en een wereld die bijna vloeibaar aan het worden is. Ik wil niemand iets kwalijk nemen, maar daar tussenin zitten, die spanning, is voor jonge mensen verschrikkelijk moeilijk. Ik denk dat ik daar ook wel over wil schrijven.’

Tijdens je wandelreizen teken je ook en je eindwerk bevat afbeeldingen en filmpjes van kunstwerken die je in het verleden hebt gemaakt. Wil je die ook verder delen?

‘Het is heel lang een fundamentele nood voor mij geweest. Het lichaam wordt continu ingedrukt in deze wereld, vervormd, en het wil zich uitdrukken aan de hand van beelden om toch een evenwicht te scheppen, om indrukken te vertalen in iets dat communiceerbaar is. Misschien ook om haar noden, dingen die bijna onbespreekbaar zijn in woorden en zinnen, naar de wereld, familie, vrienden te kunnen weergeven. Daarom heb ik een tijdlang gewerkt met beelden. Tijdens het wandelreizen komen die beelden als vanzelf, ik loop daar alleen rond in een woordeloze wereld, wat fantastisch is, het maakt deel uit van de grenzen die wegvallen, de containers, de concepten. Aangezien er niemand is om tegen te praten, komen er beelden in de plaats. Bij het thuiskomen probeer ik die te vertalen. Dan plooit die wandelreis zich in het sedentaire en zit ik hier soms weer wekenlang op een stoel, te schrijven, of maquettes te maken. Ik besloot een aantal van die beelden op te nemen in mijn eindwerk omdat ze een lens vormen waardoor een eventuele lezer naar samen-worden kan kijken. Voor sommige mensen  kan het makkelijker zijn om via die weg te ‘vatten’ wat ik bedoel. Wanneer ik tentoonstelde in een galerij vroegen mensen me soms: ‘Wat wil je hier nu weer mee zeggen?’. Mijn spontane reactie was dan: ‘Vraag het me niet, want ik weet het niet.’ Waarop zij dan weer: ‘Ah, dus je doet zomaar iets dan?’ ‘Neeeeeeeee, dat nu ook weer niet’. Enzovoort. Dat gaf mij, behalve alle technische aspecten, veel stress. Intussen, met de filosofische denkkaders en woordenschat die ik de voorbije jaren heb verworven, zou ik wel over de beeldtaal die ik hanteer kunnen praten.’

Minder stress dus?

‘Ja, dat denk ik wel. Ik herinner mij dat ik ooit een kast versleurd heb vanuit het huis naar een galerij in Hasselt. Dat was ook een wandeling, drie dagen deed ik erover, met  de kast verbond ik mijn privé-ruimte met de openbare ruimte van een galerij. Het was een metalen kast die een zichtbaar spoor vormde dat ook weer oploste; een spoor tussen mijn binnenruimte hier en de publieke buitenruimte die die galerij was. Ik toonde daar het overblijfsel van de kast – de vloer was er tijdens de tocht helemaal uitgeschuurd – het dagboek dat ik had bijgehouden en tekeningen van de kast in verschillende settings. Eigenlijk was het een performance, heel boeiend om te doen. Langs de kant van de weg werd ik aangesproken:

  • Wat ben jij aan het doen?
  • Ah, ik versleur een kast, en wat doe jij? 
  • Ik ben aan het werk.
  • Dit is mijn werk, ik versleur een kast.
  • Maar waarom doe je dat?
  • Wel, ik ben een kunstenaar.
  • Ok, wacht!

En dan belde de man naar radio 1 en moest ik uitleg geven en dan kreeg dat een beetje ruchtbaarheid, maar eigenlijk had ik daar toen geen woorden voor. Ik heb geen kunstopleidingen gevolgd, mijn performance heette ‘A house made by walking’, geïnspireerd op ‘A line made by walking’, van die landschapskunstenar die een 100-tal keren hetzelfde stuk loopt, op en af, door gras. (We kunnen even geen van beiden op z’n naam komen, achteraf blijkt dat het Richard Long is – red) Hij verheft de lijn, het pad tot kunst. Dus daar stond ik dan, hoe heet die kunstenaar ook weer? Dat soort dingen. Ik trok me er liefst van al niets van aan, van dat discours. Het is nooit echt iets geworden, hoewel ik er toen wel heel graag mijn beroep van had gemaakt. Ik ervaarde het toen zo dat de ene creatie uit de andere werd geboren, die creërende energie wordt een flow, dat had voor mij gerust mogen duren, hoewel ik er ook redelijk wat stress bij ervaren heb. Nu uit het zich op een andere manier, ik ben aan het schrijven, en dat bevalt mij. Maar ik maak nog filmpjes, als er ideeën zijn, of foto’s. Tijdens het wandelen praat ik soms in een dictafoon en zodra het kan, schrijf ik het uit. In hetzelfde notitieboek teken ik ook. Door al die dingen, door het andere, voer ik een gesprek met mezelf. Wat doet de wandelreis met mij, wat voel ik, wat eet ik?. Ik maak soms lijstjes van wat ik eet, ik teken dikwijls mijn uitzet, mijn bagage, mijn rugzak. Dat doe ik ook voor eventuele andere wandelreizigers. Ik ben ooit begonnen aan ‘De gids voor de wandelreiziger’ (lacht). Projecten genoeg dus.

5 prangende kwesties volgens Bert:

  • Angst en schaarstegevoel zorgen voor terugtrekken, omheinen, afrasteren, containeren, vervreemden.
  • Verloedering van woorden en zomaar overnemen van patronen, mensen verwarren populierenplantages bijvoorbeeld met een bos.
  • Verwarren van actie met reactie, reactie is altijd reageren op een buiten. Actie komt vanbinnen.
  • Verwarren van noden met behoeften.
  • Copy-pastegedrag dat aan de basis ligt van reactief handelen.
  • Niet-weten, chaos en experimenteren worden niet meer gekoesterd als iets wat bijzonder interessant kan zijn.
  • Koloniserend mens-worden: ‘mijn’ lichaam’, ‘mijn’ leven.
  • Korte-termijndenken en -handelen.

Oei, ik heb er al acht intussen. Ik ontspoor soms. (lacht)

Afbeeldingen:

  • boven: Bert’s interieur (hij wil zelf niet op de foto)
  • midden: tekening Tarp
  • onder: maquette Wild/temmend

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.