We leven niet in het antropoceen, wel in het ‘kapitaloceen’.

'Wij zijn een cultuur die verliefd is op nieuwe dingen, op uitvindingen en innovatie. We beweren dat we creatieve, out-of-the-box oplossingen geweldig vinden. Dus hoe komt het dan dat, wanneer het over ons economisch systeem gaat, we zo makkelijk het zinnetje hebben geslikt dat kapitalisme de enig mogelijke optie is, en we er zelfs niet over zouden moeten denken om iets beters te verzinnen.'

 

Al op de eerste bladzijden van ‘Minder is meer’ legt Jason Hickel onomwonden de vinger op de gevoelige plek. We leven in een wereld waarin het zowat taboe is geworden om buiten de groeidogma’s te denken. Groei moet, want nulgroei of degrowth staat gelijk met verlies: van jobs, van welzijn, van onze beschaving zoals we ze kennen. Althans, dat is de gebruikelijke redenering. Heel boeiend en aanschouwelijk schetst Hickel hoe kapitalisme op de spits is gedreven tot neoliberalisme en hoe het onverenigbaar is met een leefbare toekomst voor aarde, dier en mens. We kunnen beter spreken over ‘kapitaloceen’ dan over ‘antropoceen’ om de huidige tijd aan te duiden: niet de mens op zich is het probleem, wel de manier waarop menselijke samenlevingen verstrikt zijn geraakt in de dwangmatige logica van kapitaal en groei. Opmerkelijk: uit wereldwijd onderzoek blijkt dat in zowat alle landen – zelfs in de Verenigde Staten – tussen de 50 en 70 %  van de mensen vinden dat kapitalisme meer kwaad dan goed doet en dat milieubescherming belangrijker is dan groei. We lijken dus met z’n allen in de greep te zijn van een systeem waarvan we vinden dat het ons niet dient. 

Het eerste deel van ‘Minder is meer’ geeft een beeld van de ontstaansgeschiedenis van het kapitalisme. Hickel laat zien hoe het vanaf de start verweven is met processen van onteigening en uitbuiting.  Na een periode van ongeveer twee eeuwen aan het eind van de Middeleeuwen waarin boeren en (land)arbeiders zich door strijd en opstand wisten los te maken uit het feodalisme en meer welvaart voor zichzelf konden creëren door zelfvoorziening, samenwerkingsverbanden en goed beheer van gemeenschapsvoorzieningen – de zogenaamde commons – ontstond er een scherpe tegenreactie van adel en kerk. Gronden en bossen werden in beslag genomen, de eigenaars of gebruikers ervan verjaagd of wanneer ze zich verzetten, uitgemoord. Enclosures namen de plaats in van commons. Mensen werden gebroodroofd, gemeenschappelijke voorzieningen werden platgebrand.  Op die manier werd land en kapitaal geaccumuleerd waarop het prille kapitalisme kon groeien. Behalve grond werd ook het menselijk lichaam toegeëigend: alles werd eraan gedaan om de plattelandsbevolking tot armoede en hongersnood te brengen en ze zo te dwingen haar arbeidskracht in ruil voor een laag loon in te zetten in de opkomende stedelijke nijverheid. Gelijklopend hiermee ontstond ook het overzeese kolonialisme, met vergelijkbare processen van onrechtmatige toeëigening van land en rijkdommen en uitbuiting van mensen als arbeidskracht. Waar eerder de nadruk lag op de productie van goederen voor levensonderhoud en praktisch gebruik komt er met het kapitalisme een verschuiving naar het opstapelen van winst en kapitaal. Weliswaar met de bedoeling om deze weer te investeren in nieuwe productie en werkgelegenheid, maar gaandeweg als doel op zich. Groei, in de loop van de 20e eeuw uitgedrukt in bbp, wordt noodzaak en ultieme graadmeter van welvaart. 

Ontnuchterend illustreert Hickel hoe het kapitalisme telkens weer een nieuwe ‘fix’ nodig heeft: wanneer het ernaar uitziet dat verdere groei om één of andere reden op een obstakel gaat stuiten, moet dat obstakel tot alle prijs uit de weg worden geruimd en een nieuwe groeiweg worden vrijgemaakt. Zulke ‘fixes’ waren bijvoorbeeld het in het kapitalistische gareel dwingen van door de dekolonisatie onafhankelijk geworden landen in de jaren ’60, via nadelige handelscontracten of wurgende kredieten. Of het privatiseren in de jaren ’80 – het Thatcher-Reagan-tijdperk – van sectoren die tot dan toe buiten de markt waren gebleven, zoals water, spoorwegen en mijnen.  

In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen is welvaart scheppen helemaal niet inherent aan kapitalisme. In Europa ging de levensverwachting pas in de tweede helft van de 19e eeuw flink stijgen, en dat had volgens sommige onderzoekers niet te maken met stijgend inkomen, wel met schoon drinkwater, sanitaire voorzieningen en beter onderwijs. Verwezenlijkingen die er kwamen door overheidsingrijpen, en niet door marktlogica. Intussen zijn we volgens Hickel al een hele tijd het omslagpunt voorbij: verdere groei leidt niet meer tot extra welvaart maar is integendeel in een proces van afbraak ontaard: afbraak van habitats en ecosystemen, uitputting van hulpbronnen, ongebreideld materiaalgebruik dat tot verwoestende afvalproblemen leidt. Hij toont aan dat  ‘groene groei’ een contradictie is en laat zien dat ecomodernisme erop neerkomt dat we roekeloos inzetten op technologieën waarvan de ontwikkeling nog maar op een beginpunt staat en waarvan de effecten potentieel uiterst risicovol  zijn. 

Zo komen we uit bij de titel van het boek: het ‘meer’ waarop we onze hoop moeten stellen voor de toekomst ligt in ‘minder’. En ‘minder’ klinkt op zich altijd slecht, we stellen ons er verlies en beperkingen, kortom achteruitgang bij voor.  Maar dat is niet wat Hickel in gedachten heeft. Hij pleit voor een heroverweging van wat ‘een goed leven’ is. In werkelijkheid voelen we ons echt niet zo geweldig bij het kapitalisme. Het Is verworden tot een systeem dat rijken alsmaar rijker maakt, ongelijkheid verscherpt en door de ongebreidelde macht van het bedrijfsleven de democratie stelselmatig ondermijnt. Uit onderzoek blijkt dat niet landen met het hoogste bbp, wel landen met solide welzijnssystemen de hoogste niveaus van geluk scoren. Met universele gezondheidszorg, betaalbaar wonen, kinderopvang, redelijke minimumlonen en een goeie sociale zekerheid kom je al een heel eind. Verder blijkt dat het verlagen van inkomensongelijkheid een directe impact heeft op welzijn en ecologie. Eén procent superrijken heeft bijvoorbeeld een onevenredig groot aandeel in de wereldwijde CO²-emissies. Hickel reikt pistes aan die ons op weg kunnen zetten naar de postkapitalistische samenleving: een einde maken aan de geplande veroudering van producten, consumptie afremmen door reclame te beperken, een eind maken aan voedselverspilling, de switch maken van bezit naar gebruik, industrieën die slecht zijn voor de ecologie zoals vlees, wapens, SUV’s, eenmalige plastics verkleinen. Hij pleit voor kortere werktijden, vlakkere salarisschalen, uit de markt halen van publieke goederen en uitbreiden van commons, kwijtschelding van schulden en een nieuw geldsysteem, democratisering door meer participatief bestuur. 

Tot slot kijkt de auteur ook verder dan economie en bestuur. Welvaart en geluk hebben ook te maken met zingeving en de manier waarop we onszelf en de wereld zien. Aan het kapitalisme ligt een dualistisch wereldbeeld ten grondslag waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen geest en materie. De mens zou als enige beschikken over ‘agency’, een combinatie van rede en bewustzijn. Hieraan ontleent hij het recht om te heersen en beschikken over de onbezielde natuur en de dieren. Op dit punt grijpt Hickel terug naar zijn voorlopleiding als antropoloog. Inheemse volkeren hebben altijd al oog gehad voor evenwicht – niet meer nemen dan wat je nodig hebt en ook voldoende teruggeven – en bekijken de wereld met de blik van het animisme, waarbij alles samenhangt en bezield is. Ook de wetenschap ziet meer en meer de idee van samenhang en samenwerking in uiterst complexe verbanden bevestigd. Onze landbouw is afhankelijk van bestuivers, onze lichamen kunnen alleen gezond blijven dankzij goeie bacteriën, onze bossen vormen via schimmels een ondergronds web van communicatie en verbinding, we delen DNA met andere soorten. Overal worden steeds meer wisselwerkingen gevonden tussen organismen en het houdt totaal geen steek meer om de mens in dat geheel als autonoom en superieur te beschouwen. We moeten naar een postkapitalistische ethiek. Dat bedrijven rechtspersoonlijkheid hebben vinden we normaal, terwijl het vanuit de optiek van overleving, gezondheid en welvaart logischer is om die aan een berg, rivier of ecosysteem toe te kennen. Dat is ook precies wat in toenemende mate gebeurt. 

Met ‘Minder is meer – Hoe degrowth de wereld zal redden’ geeft Jason Hickel een doordachte aanzet tot werkbare verandering. Hij heeft het vaak over waar ‘we’ naartoe moeten en dat klinkt mooi, natuurlijk. In werkelijkheid zal veel ervan afhangen of de destructieve macht van elites en het gebrek aan daadkracht van overheden kan worden doorbroken. Dat zijn helaas dingen die ‘we’ – lees: jij en ik – grotendeels niet in de hand hebben. Rest ons: hoop en activisme. 

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.