Sommige lezers zijn onderstrepers: ze hebben altijd een pen in de aanslag om treffende zinnen of aansprekende citaten te voorzien van een los uit de pols getrokken lijn. Hun boeken zien er soms uit als gestreepte lappendekentjes wanneer je ze openslaat en ze durven hun markeringen zelfs in een bibliotheekboek achter te laten. En dan heb je de niet-onderstrepers: zij vinden dat onderstrepen in een nieuw boek een vorm van heiligschennis is, een uiting van arrogantie of het verpesten van de leeservaring voor een volgende lezer door nadrukkelijk jouw smaakspoor erin achter te laten.
Ik behoor tot de niet-onderstrepers, maar een boek als ‘Het levende laten opvlammen’ doet mij bijna naar het andere kamp overlopen, zo vaak zit ik inwendig te knikken en te denken: verdorie, wat is dit goed en juist gezegd. Is het het onderwerp? Of de toon van auteur Baptiste Morizot die tegelijk gedreven en wetenschappelijk, maar ook passioneel, emotioneel en strijdlustig klinkt? Is het de soms lyrische stijl die af en toe naar herhaling en breedsprakerigheid neigt en die ik associeer met Franstalige sprekers en auteurs? Dat alles tegelijk, vermoed ik.
Het begint al bij de titel ‘Het levende laten opvlammen’, in het Frans ‘Raviver les braises du vivant’, letterlijk vertaald: de sintels van het levende aanwakkeren. Waarom ‘het levende’, en niet ‘de natuur’, of ‘het milieu’? Doorheen heel het boek gaat Morizot in tegen de dualistische visies waarvan onze samenleving doortrokken is. Eén daarvan is het concept ‘natuur’. In een kapitalistische samenleving staat ‘natuur’ voor alles wat niet-mens is, dat deel van het levende dat op zich, in wilde staat, wordt beschouwd als onvolkomen en gebrekkig en pas waarde krijgt wanneer het door de mens wordt ontgonnen en beheerd. Het idee van rentmeesterschap van de mens over de natuur dat binnen de religie door God is verleend, is naadloos overgenomen door het kapitalisme.
Op het vlak van de landbouw bijvoorbeeld is de mens zich op een bepaald punt in de geschiedenis gaan bekommeren om een klein deeltje van het levende (dieren en zaaigoed) en is hij dat gaan beheren en beschermen, zodat er een afhankelijkheid is ontstaan op het vlak van voeding, voortplanting en overleving. Maar vervolgens is er een neiging ontstaan om deze benadering uit te breiden naar het levende als geheel, terwijl geen enkel levend wezen spontaan van de mens afhankelijk is voor voeding, voortplanting of overleving. Morizot verwoordt het zo: ‘Dit is onze geschiedenis in een notendop. Neem een oneindig klein stukje van de levende wezens. Maak jezelf de baas over hun voortplanting. Creëer relatievormen waardoor ze afhankelijk van je worden. Transponeer in je fantasie deze status van gebrekkig/afhankelijk op de totaliteit van het levende. Voel je diep verantwoordelijk voor de bescherming van de ‘natuur’. En zie, nu ben je modern.’
De menselijke rentmeester gaat ervan uit een ethische daad te stellen door te beheren en beschermen, maar heeft daarvoor eigenlijk eerst het levende gedegradeerd tot zwak en afhankelijk van menselijk ingrijpen om waarde te verwerven. Morizot stelt het paternalistische karakter en de grenzeloze arrogantie daarvan aan de kaak, door te stellen dat je niet iets kan beschermen wat miljoenen jaren ouder is dan jezelf en oneindig veel keren sterker. Wat wij natuur noemen heeft ons gevormd, maar heeft ons ultiem helemaal niet nodig om te bestaan. Morizot verzet zich dan ook tegen het beeld dat vaak gecreëerd wordt als zou de planeet of de natuur als geheel in gevaar zijn. Hij gaat ervan uit dat ecosystemen weliswaar verzwakken en gebieden bedreigd worden, maar dat de grootste gevaren voor de mens zijn en dat systemen over de veerkracht beschikken om zich te herstellen wanneer belemmerende factoren worden opgeheven. Hij wil dus liefst af van het concept ‘natuur’ als tegenpool van de mens of de menselijke samenleving en van zoiets als ‘natuurbescherming’.
Maar hoe moet het dan wel?
De auteur opent zijn boek met de vaststelling dat we nieuwe hefbomen nodig hebben voor collectieve actie, onder andere als tegengewicht voor het grote gevoel van onmacht bij individuen. Eén zo’n hefboom zijn zogenaamde gebieden van vrije evolutie: stukken bos worden door non-profitorganisaties via crowdfunding aangekocht en daarna volledig met rust gelaten. De manier van aankoop is erop gericht om deze situatie gedurende zo lang mogelijke tijd, liefst eeuwen, te bestendigen. In een bos in vrije evolutie is geen beheer, geen houtkap, het levende mag er volledig z’n eigen gang gaan. De kritiek dat dit neerkomt op natuur onder een stolp zetten, pareert Morizot door te stellen dat het levende nooit kan wodren stilgezet of gefixeerd, maar net voortdurend in evolutie is, dat de gebieden in vrije evolutie open-loopsystemen zijn die zowel kunnen worden betreden als verlaten: iedereen mag erin, op voorwaarde dat het bos gerespecteerd wordt en intact gelaten, terwijl anderzijds dieren en zaden het bos kunnen verlaten en zo een impact hebben op de diversiteit van aangrenzende gebieden.
Morizot noemt de praktijk van vrije evolutie, die in een aantal gebieden in de Franse Drôme-streek en de Côtes d’Armor al wordt toegepast een vorm van omgekeerd eigenaarschap. Terwijl een eigenaar door aankoop het recht verwerft om naar eigen goeddunken te beschikken over een goed en wellicht geneigd zal zijn het te exploiteren, wordt er bij vrije evolutie voor gekozen om dat recht niet uit te oefenen. Integendeel, de (collectieve) eigenaar geeft het goed uit handen en schenkt het terug aan alle levensvormen die in het bos aanwezig zijn, zodat ‘het levende daar weer kan opvlammen’ en – dat is althans de bedoeling – ook impact hebben op het omliggende gebied.
Een volgende dualiteit waar Morizot vanaf wil is die van exploitatie versus niet-exploitatie. Door praktijken als vrije evolutie of het anderszins vrijwaren van gebieden kan de indruk ontstaan dat de mens een vijand is waartegen het levende moet worden beschermd en dat menselijke inmenging of exploitatie per definitie altijd slecht is. Dat is helemaal niet de bedoeling. Morizot bepleit dat we beter de scheidingslijn kunnen laten verlopen tussen praktijken die als basis vertrouwen in de dynamiek van het levende hebben en praktijken waarbij dat niet het geval is. Op die manier komen bossen in vrije evolutie, gebieden met duurzame en regeneratieve bosbouw, kleinschalige duurzame landbouw, permacultuur en voedselbossen allemaal in hetzelfde kamp terecht en kunnen ze met elkaar allianties aangaan. Daar tegenover staat de grootschalige industriële landbouw die voeding ‘produceert’ en steunt op wantrouwen ten opzichte van het levende.
‘Productie’ is nog zo’n term die de auteur resoluut afwijst als uiting van menselijke hubris. Hij vindt het niet kunnen dat iemand beweert vlees of gewassen te produceren, alleen omdat hij zich meester heeft gemaakt over de fotosynthese van planten of de voeding en voortplanting van dieren. Het typische patroon daarin is dat het handelingsvermogen van het levende eerst wordt gedevalueerd, bijvoorbeeld doordat onontgonnen grond als waardeloos wordt beschouwd, waarna het menselijk handelen – onder de vorm van ploegen, bemesten, pesticidengebruik – wordt overgewaardeerd. Daardoor kan gesproken worden over productie: van graan, vlees, wol. Terwijl de mens op zich helemaal niets produceert, niet iets creëert uit levenloze materie maar alles te danken heeft aan de natuurlijke processen die sinds miljoenen jaren aanwezig zijn in planten en dieren. Spreken over ‘productie’ noemt Morizot een kolonialistische houding.
Door consequent de lagen naar boven te spitten die onder ons taalgebruik verborgen liggen deconstrueert Baptiste Morizot de overeenkomstige destructieve houding ten opzichte van het levende. Hij stelt mogelijkheden in de plaats voor collectieve actie, de erkenning van onderlinge afhankelijkheid en nieuwe allianties die als hefbomen kunnen dienen om het levende opnieuw te laten opvlammen. Dat hij daarbij soms in herhaling vervalt en erg wijdlopig wordt, is vergeeflijk. Het is nu eenmaal niet iedereen gegeven over dit onderwerp te schrijven op een aanstekelijke manier die de lezer enthousiast maakt in plaats van hem verslagen achter te laten.
Het levende laten opvlammen – Baptiste Morizot, uitgeverij Thomas Rap, 2022.