Van het station van Diksmuide doe je er fietsend goed 20 minuten over naar ‘De Woudezel’, het voedselbos van Diderik Clarebout. Dit is duidelijk een landbouwstreek, langs de Iepersteenweg volgen de boerderijen elkaar op. Hier en daar staat een bord ‘Red onze boeren’. Zou Diderik zich ook bedreigd voelen? Of heeft hij weinig gemeen met de doorsnee boer in de regio?
Het verschil is tamelijk groot, maar hoeft zeker niet groter te worden. Voor de jongere generatie boeren is het geen optie om door te gaan zoals hun ouders het deden, daar zit geen verdienmodel meer in: zelfs van 40 tot 60 hectare grond kunnen ze niet leven. Ik zie ook heel wat traditionele landbouwers in mijn buurt ziek worden. Al die sproeistoffen, dat heeft er toch iets mee te maken, denk ik. Hoewel boeren dikwijls denken dat ze gezond leven. ‘We leven toch op het platteland, en we zijn altijd buiten’, zeggen ze. Intussen is er wel een gedeeltelijke ommekeer aan de gang en groeit de groep van mensen die anders willen werken. We krijgen hier veel Landwijzer-studenten en als voedselbossers worden we langzaamaan een stukje op handen gedragen.
Vroeger zag de overheid ons niet als landbouwers, maar toen was er plots de agro-ecologie die moest gepromoot worden, om te tonen dat Vlaanderen niet zo slecht bezig is op dat vlak, en dan kwamen ze gauw een videootje maken of je in een boekje zetten. Je merkt dat er verandering op til is, er zijn meer en meer agro-milieumaatregelen, maar tegelijk hebben sommige daarvan een omgekeerd effect. De boeren zijn nu bijvoorbeeld verplicht om in het najaar groenbemesters in te zaaien om nutriënten te vangen en uitspoeling te voorkomen. Alleen maar positief, zou je denken. Maar het gevolg is overal oranje velden in het voorjaar: vele boeren spuiten die vanggewassen radicaal kapot, waarna ze op die vergiftigde velden de groenten gaan kweken die de mensen eten. Terwijl je groenbemesters ook kan oogsten en ze als dierenvoeder gebruiken. Maar ik vrees dat vele boeren strikte contracten hebben met afnemers en alles moet dan plots heel snel gaan in het voorjaar.
Nog zo’n maatregel zijn insectenranden: heel leuk voor de toerist op de fiets, al die bermpjes met klaproos en korenbloem. In het najaar trekken alle insecten er naartoe om te overwinteren, maar in het voorjaar, veel te vroeg, worden die randen ingeploegd of stukgespoten. In plaats van ecologische kweekvijvers zijn het ecologische kerkhoven. De maatregelen zijn er, maar uiteindelijk zijn de effecten ervan en de uitvoering soms verre van ecologisch. Zo jammer, want de boeren krijgen daar subsidies voor, om uiteindelijk alles weer plat te spuiten.
Toch, ondanks die kloof, ontstaat er alsmaar meer interesse voor een nieuwe formule van wat landbouw is of zou kunnen zijn. En dat is dus niet de kinderboerderij met de kip en de zeven kuikens, de haan op de stok, het hangbuikvarken en nog wat dwerggeitjes. Ook agro-industrie zijn geen boerderijen, bijvoorbeeld al die enorme kwekerijen met tienduizenden kippen, die horen eerder thuis in een industriezone, vind ik. Als voedselbosboerderij zijn we op zoek naar een nieuwe definitie en in plaats van te wachten tot iemand vastlegt wat we doen, stellen we zelf onze formule samen. In ons geval is dat 20 % educatie, 50 % productverwerking en bessenpluk en 20 % plantenverkoop, daar kan dan nog 5 à 10% toerisme bij. Vergelijk het met een trein met wagonnetjes, allemaal samen zorgen ze ervoor dat de boer een leefbaar inkomen heeft. Eigenlijk zoals vroeger, want de boer was toen ook heel divers bezig, de ene kon goed timmeren, een ander was goed in mechaniek en verdiende daarmee iets bij, of ze visten. Hier rond de Blankaart visten alle boeren de hele zomer op paling en verkochten ze die aan restaurants. Ik ben van het principe dat het niet gezond is om je hele leven dat ene beroep uit te oefenen. Probeer verschillende dingen uit, wees een permaculturist, die zijn sowieso wild van allerlei verschillende beroepen. Mijn grote voorbeeld, Paracelsus, was ook zo iemand. Ze noemden hem ‘de woudezel’, eigenlijk een scheldnaam. Hij was een overgangsfiguur tussen Middeleeuwen en Renaissance. Hij was dokter, maar ook filosoof, theoloog, astroloog, reiziger, avonturier, enz. Toegepast op mezelf: ik voel me productontwikkelaar, ik ben educator, plantenkweker, boer, bessenteler, als zelfstandige ben je vanzelf ook manager en je moet goeie promotekstjes kunnen schrijven. Tegenwoordig maken ze daar allemaal aparte beroepen van: een website maken, Facebook-posts schrijven, … Wij proberen nog al die beroepen te verenigen, ik vind dat interessant en het is ook wat voor mij logisch volgt uit permacultuur, namelijk ervoor zorgen dat niet al je pijlen op hetzelfde gericht zijn. Als het ene niet lukt, heb je een buffer. Ook voor jezelf en voor je energie: ben je één ding beu, dan kan je meer investeren in iets anders. Wie weet besluit ik over enkele jaren dat ik minder les ga geven en meer boer zijn, of omgekeerd.
De rollen die je opsomt, die zijn organisch gegroeid vanaf de start?
Ja, toen we in 2008 startten, was het een volledig ander type project. Ik werkte toen nog voltijds als begeleider in een maatwerkbedrijf, De Groene Kans, hier in Diksmuide. Pas vorig jaar ben ik gestopt met buitenshuis werken. De Woudezel is begonnen vanuit de gedachte van zelfvoorziening, gericht op een vrije, gezonde levensstijl. Ik wilde boer worden, maar ik wist niet hoe dat moest, dus ben ik gewoon gestart met een moestuin, als liefhebberij. Toen kreeg ik een hernia en dacht ik: ‘Oei ga ik nog kunnen boeren?’ Ik kwam op het spoor van permacultuur en dacht dat dat nog wel zou lukken; planten die blijven staan, een beetje oogsten, niet al te veel in de grond zitten (lacht). En ook: bomen planten. Het was hier heel open landschap, typisch voor de streek, maar ik heb direct samen met Regionaal Landschap 6000 bomen geplant, een flinke boskant. En ook heel de site ingezaaid met luzerne om de bodem te verbeteren. Op zich is het hier goeie landbouwgrond, maar zoals doorgaans het geval is, was hij genivelleerd, gedraineerd en verdicht. Met de luzerne hadden we direct een goed gewas, een kleine inkomstenbron door de verkoop aan koeienboeren. We zijn hier ook heel snel beginnen werken met WWOOF’ers, onder impuls van een goeie vriend die dat zelf veel gedaan had. Er kwamen Amerikanen, Canadezen, Australiërs, … Eigenlijk waren we een soort kamp voor activisten. We waren bijvoorbeeld sterk betrokken bij de bezetting van het Lappersfortbos. Mensen kwamen hier uitrusten van de terreur van de politie waar ze mee te maken hadden gehad, sommigen hadden psychische problemen, traumatische ervaringen door de uitzetting van het bos. Wij boden een plek, mensen stroomden toe in caravannetjes en busjes, met 36 honden, alternatieve mensen, anarchisten, kunstenaars. Een deel van mijn vriendenkring is in die sferen te situeren. Zowat elke avond hielden we een kampvuur, heel gezellig allemaal, tot ik besefte dat ik plat aan het gaan was. Het sociale werd overheersend ten opzichte van de boerderij en ik was altijd maar aan het hollen: genoeg eten in huis hebben, alles organiseren … Uiteindelijk heb ik een stapje terug gezet om me opnieuw te focussen op de boerderij. Maar zonder die eerste sociale fase was de Woudezel nooit geweest wat het nu is.
Er kwamen ook totaal andere mensen op ons af. Koks van sterrenrestaurants spraken mij aan: ‘Zeg, Diderik, we zijn op zoek naar dit of dat knolletje, heb je niks speciaals voor ons?’ Nu krijg je overal een viooltje of een bloem van Oost-Indische kers op je bord, maar toen was het: huh, is dat eetbaar? Ik vind dat één van de interessante aspecten aan voedselbossen, dat je heel verschillende mensen kan samenbrengen rond een thema. Ik ben niet radicaal en de boodschap is niet politiek gebonden, ze kan door iedereen worden opgepikt. Van opleiding ben ik ook filosoof en een uitpraak van Cusanus, een neoplatonist, is ‘Coincidentia oppositorum’, het samenkomen van de tegengestelden. Daar denk ik dikwijls aan.
We trekken een divers publiek aan en dat wil ik zo houden. Grotendeels middenklasse, dus we proberen onze opleidingen betaalbaar te houden. We werken samen met Natuurpunt, met Velt, met Avansa. Maar ik wil ook wel eens iets elitairs doen: een sterrenchef uitnodigen om een 5-gangenmenu te koken voor 100 €, dat moet ook kunnen. De volgende dag koken we op het kampvuur en kost het 10 €, en het ene gaat niet per se lekkerder zijn dan het andere. Als voedselbosboer en ondernemer kan ik al die sferen verkennen en aanbieden. Je moet een evenwicht zien te vinden in wat je organiseert, en afhankelijk daarvan krijg je telkens een ander publiek. Als je alles aanbiedt aan 10 € dan ga je er ook niet komen, dan mag je weer een vaste job zoeken. Het is kwestie om win-wins te zoeken en ook te werken aan het vertrouwen om te zeggen: ik ben het waard om hiervan te leven en iets te vragen aan de buitenwereld.
Vroeger gaf ik rondleidingen voor 40 € met hapje en drankje, ik werkte met verlies, maar ik vond dat niet erg omdat ik het publiek wilde meekrijgen in mijn voedselbosverhaal. Ik heb jaren zo gewerkt, geleidelijk ging ik meer vragen, 70 €, 100 €, intussen zitten we aan 270 € voor een rondleiding. De ene gaat dat te veel vinden, de andere vindt het ok. Wanneer je het verdeelt over een groep van 20 mensen is dat nog altijd heel economisch haalbaar voor iedereen. Die economische haalbaarheid, daar hamer ik op, ze is noodzakelijk om zelfrespect te krijgen. Ik heb dat ook moeten leren, van mensen als Louis De Jaeger, om mezelf te zien als een eco-ondernemer. Als je durft te zeggen ‘het is 100 €’ word je soms nog bijna afgemaakt alsof je een dief bent, maar we hoeven ons niet te schamen om een bedrijf te hebben. Het is geen gemakkelijke job, want je hebt heel weinig bescherming, maar krijgt wel de hele tijd facturen en controles. Ik zou heel graag een evolutie zien naar veel meer kleine ecologische bedrijfjes die elkaar kunnen ondersteunen en zo van binnenuit de economie veranderen. Daarom ook blijven we ons verhaal zo sterk mogelijk promoten als een haalbaar verhaal: ik wil heel graag aantonen dat het kan en zo moed geven aan kleine beginners. Helaas zijn er op dit moment maar weinig die van hun projectjes kunnen leven.
Misschien kan je een eco-ondernemerscursus inrichten? Nog een beroep erbij?
Dat zou heel interessant zijn, maar ik ben niet echt economisch ingesteld, ik ben daar niet goed in.
Anderzijds ben je er tussen 2008 en nu wel in geslaagd om niet meer buitenshuis te moeten werken, dat lijkt me een hele prestatie.
Dat is waar. Ik denk dat het vooral iets in mezelf was, een bedrijf willen hebben, maar niet om kunnen met het commerciële ervan, moeite hebben om te zeggen: ‘Het is 20 € voor die plant, het is 5 € voor die speciale confituur’.
Dat heb je gaandeweg geleerd?
Goh, ik ben het nog aan het leren, hoor. Vroeger had ik momenten dat ik alles gratis zou hebben weggegeven en andere momenten, wanneer ik de werkelijke prijs van dingen begon te berekenen, zou ik gezegd hebben: ‘Als je komt voor een interview is het zoveel.’ Omdat je daar tijd insteekt. Sommigen zeggen: ‘Ik begrijp dat wel, ik ben ook eco-ondernemer.’ Anderen reageren er heel vreemd op en dan moet je voor jezelf uitmaken of je goed of slecht bezig bent. Daardoor evolueer je. Maar ook: hoe beter je bedrijf begint te draaien, des te meer ruimte heb je.
Ik geef meermaals in de week rondleidingen aan groepen, vandaag hebben we ook al veel geplant, het is hard werken, maar we draaien goed, dus kunnen we ook zeggen:’Wil je vandaag komen voor een interview, geen probleem.’ Da’s net zoals een filmster die geeft aan een goed doel. Mensen zeggen: ‘Wat een goed mens!’, maar die heeft eerst een miljoen verdiend, dan kan je wel eens een gratis optreden geven. Ik wil mezelf niet vergelijken met een filmster (lacht), maar het principe is eigenlijk hetzelfde: als je bedrijf begint te draaien, kan je eens een gratis evenement organiseren. Je bouwt dan in een andere vibe connecties op met mensen zonder dat er geld bij komt kijken. Maar het is een dunne lijn. Vroeger heb ik mezelf te veel weggegeven, daarna heb ik een periode te veel op mijn strepen gestaan. Misschien ben ik nu een evenwicht aan het bereiken.
Wat zijn belangrijke waarden voor jou?
Openheid, zeggen wat je denkt. Je moet het er niet uitspuwen, maar het is belangrijk om geen dubbele bodem te moeten hebben.
Simpel leven naar waarde schatten, gewoon genieten van een maaltijd, van de kleine dingen. Als je je leefomgeving mooi inricht, zoals een voedselbos, dan hecht je er meer waarde aan, dat vind ik een belangrijke boodschap om mee te geven aan mensen. Ook: een nederige, sobere manier van leven en werken. Het meeste werk dat moet gebeuren is dagelijks potten wieden, we werken biologisch dus dat groeit direct weer helemaal vol. Wieden, mulchen, de ene plant bevoordelen en de andere inperken, simpel basiswerk. En in het seizoen: plukken. In het West-Vlaams zeggen we: ‘K zen plukke’. Dat komt uit mijn jeugd, het betekent ’ Ik ben bekaf’, of ‘Ik ben dronken’. We gebruiken dat nu niet meer, maar in de zomer denk ik er geregeld aan: ‘Ik ben plukke van het plukken’. Want dat moet je kunnen, de ganse zomer elke dag plukken, totdat het gaat vriezen. Niet zo romantisch als in de permacultuurboekjes en -videootjes. De basis van je beroep moet een soort vreugde zijn in de activiteit die je uitoefent.
Daar hoort voor mij ook bij: blijven experimenteren. Het is een essentieel deel van permacultuur: blijven zoeken hoe we oudere technieken van landbouw kunnen combineren met modernere. Alles is constant in evolutie en als je stopt met experimenteren, val je stil. Dit is een klein bedrijf, dus het is ook fragiel, we moeten blijven inspelen: op klimaatverandering, op veranderende interesses, waarden en normen. Andere vormen van cursus geven, nieuwe producten, …
Ik heb daarin Paracelsus, de woudezel, al genoemd als inspiratiebron, maar ik vind ook inspiratie bij andere permaculturisten, bij kunstenaars en muzikanten, bij stagiairs en WWOOF’ers en lesgevers, bij alle gekke mensen die hier komen, bij kinderen. Als kinderen iets lekker vinden, dan weet je dat je goed bezig bent. En als je al die laagjes afpelt, komt het gewoon neer op: inspiratie bij de natuur zelf, de pure schoonheid ervan en het verlangen om dat te herstellen. In Vlaanderen heb je alleen nog relict-natuur, we kunnen ons niet meer voorstellen hoe de pure natuur kan zijn, hoe een stuifduin er kan uitzien van de Belgische kust tot in Denemarken. Of de dynamiek van een natuurlijk bos. Ergens in mezelf heb ik wel een gevoel hoe dat zou kunnen zijn, het klinkt misschien een beetje romantisch, maar het is een onuitputtelijke inspiratiebron, een soort vrouwelijk natuurbeeld.
Wie werkt er allemaal mee aan De Woudezel?
Ik ben de enige werknemer. We hebben nog altijd vrijwilligers, en ook stagiairs, maar er is meer structuur en ‘s avonds vertrekken ze. Ik wil niet meer elke avond bij een kampvuur zitten. We hebben ook een praktijkopleiding, waarbij de mensen telkens twee uur meewerken. Die formule slaat aan, het is de eerste keer dat we dat aanbieden en het was meteen volzet.
‘De Groene Kans’, waar ik tot vorig jaar heb gewerkt, maakt onze confituren en siropen. Twee jaar geleden zijn we dat beginnen uitbesteden, want de hoeveelheden werden te groot. We zijn nu een workshopkeuken aan het inrichten en wanneer die klaar is, gaan we dat misschien weer wat meer zelf doen, maar hoeveelheden vanaf 100 kg gaan naar ‘De Groene Kans’. Zij zijn daar heel professioneel in, alles volgens de regels van de voedselveiligheid en etikettering.
Voor de rest is mijn vrouw een onschatbare hulp. Ze werkt 4/5 buitenshuis, maar sinds vorig jaar doet zij een deel van de administratie. Daarvoor zat ik de helft van de tijd aan m’n computer, meestal ‘s morgens, want na de middag heb ik daar totaal geen hoofd meer voor. Er komen ook heel veel vragen: elke dag 10 tot 15 mails met concrete vragen. Allemaal van mensen die ons project gunstig gezind zijn, of mensen die hier al eens planten gekocht hebben. Het netwerk wordt zo groot dat dat aspect veel begint te vergen.
Je wordt te populair, mensen zien jou als een referentie?
Ja, terwijl ik soms ook gewoon moet kijken op Google. Het gebeurt dat ik een vraag interessant vind en denk: ‘Ah, dat ga ik eens opzoeken’ en dan een mooi antwoordje schrijf en zeg: ‘Kijk, dit heb ik gevonden’ (lacht). Terwijl de vraagsteller dat uiteindelijk ook wel zelf zou kunnen opzoeken, natuurlijk. Het is een uitdaging om niet overweldigd te worden door alle vragen. Maar vandaag heb ik nog niet achter m’n computer gezeten, dat zijn de mooie dagen. Doordat mijn vrouw meewerkt, heb ik ook een aanspreekpunt, kan ik zeggen: ‘Iemand wil volgende week komen voor x of y’, en dan overleggen we samen hoe ik erop reageer.
Ga je ook actief op zoek naar samenwerkingen?
Nee, ik krijg vragen en ga daar al dan niet op in. Ik neem bijvoorbeeld deel aan overlegorganen waar voorbereidend werk voor wetgeving wordt gedaan. Daar zitten partners in als BOS+, Natuurpunt, ILVO … Ze hebben er graag pioniers als wij bij. Het is interessant als je daar uit de eerste hand kan spreken, en ook wanneer je anderzijds cursisten de laatste evoluties in de sector kan meegeven. We moeten er als boeren wel voor waken om onze expertise niet alsmaar zomaar weg te geven. Alle mensen van organisaties worden betaald om in zulke organen te zitten, terwijl je als boer maar input levert en intussen je uren in minus gaan en je niks verdiend hebt. Toen ik dat door had, begreep ik waarom er niet meer boeren aan zulke dingen deelnemen.
Hoe staat het op wetgevend vlak?
De wetgeving is nooit gemaakt voor kleinschaligheid, wel voor grote hoeveelheden. Zelfs de biowetgeving is gericht op grote industriële bedrijven, niet op kleine bioboeren. Als het over controles gaat, zijn die laatste altijd het slachtoffer. Alle voedingsgiganten hebben juridische adviseurs en advocaten, dus als de controle-organen bij hen op bezoek komen, weten ze al: hier moeten we niet te veel opmerkingen hebben, want anders krijgen we de juridische dienst op ons af. De kleine boertjes zeggen: ‘Ik zal mijn manier van werken veranderen om in orde te zijn’, of ‘Ik zal mijn product wel aan niet-bioprijs verkopen’.
Alternatieve manieren van werken, zoals permacultuur, ontstaan altijd in een juridische grijze zone waarin je de grenzen van de wetgeving moet aftasten. Wij hebben die fase ook doorgemaakt: in kraakpanden gaan staan met plantjes om te verkopen, ruilbeurzen, rommelmarkten. Daar moet je een aantal jaren in werken en dan kan je het integreren in een meer gevestigd beroep. Het is wel essentieel dat je kan experimenteren wanneer je start, dus als de overheid experiment belemmert of zwaar aanpakt, dan is er geen mogelijkheid om uit te groeien tot een volwaardig bedrijf. Je ziet dat veel bij jonge starters dat ze daarmee te kampen hebben, ze zouden wel willen professionaliseren, maar ze blijven in een bepaalde sfeer zitten. Ook de controle-organen en het FAVV helpen daar niet bij. Ze controleren, maar de wetgeving is zodanig complex dat ze zich ervoor hoeden om ook maar enig advies te geven.
Soms wordt het ook behoorlijk absurd. Mijn broer heeft een koffieshop in Brussel, café Winok in Schaarbeek, hij verkoopt ook onze producten. Hij kreeg een controle van het FAVV en ze vroegen ‘Vanwaar komen die producten?’. ‘Van mijn broer, die heeft een voedselbos’. De volgende dag stonden ze hier al om alles uit te pluizen. Bleek dat onze producten maximum 100 km van hier mogen worden geleverd, dat staat in de wetgeving en daar vielen ze dus over. Ook over de vraag hoe de producten in mijn broers koffieshop geraken: had ik die zelf gebracht of is hij ze komen oppikken? Ik neem het die mensen niet kwalijk, ze waren heel begripvol, en ze beseften zelf hoe absurd het allemaal was. Gelukkig was voor de rest alles in orde met lotnummers en administratie. Als klein bedrijf stop je daar ontzettend veel tijd in. En sommige dingen zijn zo complex dat ze op kleine schaal niet haalbaar zijn. Als je eieren verkoopt, val je onder de zuivelwetgeving, en als je kippen wil verkopen alweer een andere. Dat doen we dus niet meer.
Ooit kregen we een boete omdat er een taartje in de oven zat. Er zou die dag een groep komen voor een rondleiding en ik was iets aan het bakken. ‘De taart ruikt lekker, maar ook als u ze niet verkoopt, mag dat niet, want u hebt geen toelating voor horeca.’ Ze zagen 13 bordjes staan en rekenden de boete uit. Dat is intussen al even geleden, maar het heeft ons wel geholpen om te professionaliseren. Een goeie boekhouder in de arm nemen, een kasboek hebben in plaats van in een klein boekje de maandinkomsten neerkrabbelen. We zaten toen nog in klein beschrijf, net op de grens, we groeiden, vandaar waarschijnlijk die controle. Zo lang je een beetje prutst, blijf je onder de radar, maar wanneer je het gevoel krijgt dat je misschien een beetje kan leven van je activiteit, dan komen ze met een hamer op je kop slaan. Maar ik zou een positief verhaal vertellen hè (lacht).
Voel je je activistisch in wat je doet?
Ik ben niet de grote spandoek-kerel, ik heb andere manieren gevonden. Maar ja, ik voel me wel activistisch, ik wil opkomen voor een ander type landbouw, actief tegen chemische stoffen. Er komen hier enkele groepen per week nu – ze komen van overal, tuinbouwscholen, Landwijzer-studenten, studenten landschapsarchitectuur, ze komen uit Nederland, uit Duitsland … – en ik moet elke keer opnieuw de energie vinden om positieve overdracht mogelijk te maken, want dat is noodzakelijk om mensen in beweging te brengen. Ik vind het fijn om op die manier mijn steentje bij te dragen en ik ga dat ook blijven doen zo lang het goed voelt. Iets tegen mijn zin doen, kan ik niet. Activisme klinkt me soms te radicaal, voor mij voelt het beter om niet via discussie of demonstraties te werken, maar door mensen te verleiden met mooie dingen. ‘Kijk ‘ns naar deze kaki’s, en confituur van gele kornoelje, heb je dat al eens geproefd?’ Via je levensstijl mensen positief inspireren, die weg ligt mij beter. Wat je denkt, voelt en doet, dat moet je op een lijn krijgen, dat is de kunst. Het is een lang proces, maar wanneer je dan iets vertelt, voelen mensen dat en komt de boodschap binnen.
Ik kies ervoor om positief te zijn, er is geen andere optie, en ik zit hier nu wel wat te filosoferen, maar ik vind soms dat mensen dat te veel doen. Ik merk het ook binnen de permacultuur. Natuurlijk is het belangrijk om visie te ontwikkelen, maar we zijn toch ook geen salonpermaculturisten! Uiteindelijk moet je in actie komen. Sommigen blijven hangen in praten, of ze zijn al hun energie kwijtgeraakt in kwaadheid over wat er allemaal verkeerd gaat in de landbouw. Ik vraag dan wel eens: ‘Heb je al geleerd hoe je worteltjes moet zaaien?’ ‘Ah nee, dat hebben we nog niet geleerd.’ Dan zeg ik: ‘Kijk, we gaan eens leren hoe je worteltjes moet zaaien.’ (lacht).